Richtlijnen huisvesting en verzorging
Chrysemys picta
Auteur: Rein Wiarda
Datum: november 2022
Let op: de huisvestingsrichtlijnen van de NBSV zijn met zorg opgesteld. De auteurs zijn ervaren houders en kwekers van de bewuste soort(en). Zij hebben hun ruime praktijkervaring als kennisbron ingezet. De auteurs zijn geselecteerd en begeleid door een werkgroep van de NBSV. Omdat altijd sprake is of moet kunnen zijn van voortschrijdende inzichten, kunnen de richtlijnen in de loop van de tijd wijzigen. Het gaat daarom om richtlijnen en niet om een normstellend document dat bedoeld is om over te nemen als geldende regelgeving. De verschillende huisvestingsaspecten per soort behoren in onderlinge samenhang te worden gezien. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een kleinere huisvesting (dan de minimum omvang) voldoet als extra aandacht aan de inrichting is besteed. Niet de richtlijnen zijn maatgevend, maar het gedrag van dieren. Als voorbeeld: een schildpad die continue langs de rand van de huisvesting loopt, is niet goed gehuisvest. Dat kan aan de grootte van de huisvesting liggen, maar ook aan de inrichting ervan of zelfs aan beide aspecten.
Perspectief
Klimaat | |||
Gematigd
|
(Sub)tropisch
|
Woestijn/Steppe
|
|
Land
|
|||
Moeras
|
|||
Water
|
Ondersoorten
- Chrysemys picta picta (oostelijke sierschildpad);
- Chrysemys picta marginata (midland sierschildpad);
- Chrysemys picta bellii (westelijke sierschildpad of indianenschildpad);
- Chrysemys picta dorsalis (zuidelijke sierschildpad).
Herkomst
Genetisch
Chrysemys picta ssp. komt in de Verenigde Staten van Amerika voor van de oostkust tot de westkust. In het noorden komen enkele ondersoorten tot in Canada voor. In overlappende verspreidingsgebieden komen hybriden voor tussen de vier ondersoorten. Door de hybridisering kan het lastig zijn het dier tot een ondersoort te determineren. Chrysemys picta is de enige soort waarbij de achterrand van het rugschild niet gezaagd is, waardoor de soort eenvoudig te onderscheiden is van soorten als Pseudemys en Graptemys.
De ondersoorten van Chrysemys picta zijn van elkaar te onderscheiden:
- Chrysemys picta picta: geel buikschild, geen of smalle lengtestreep over de rug. Naden van achterste rugschilden verspringen niet, maar hebben een doorlopende rechte schildnaad van links tot rechts. Aan beide zijkanten van de kop twee felgele vlekken. Rugschild meestal bruin, soms groen.
- Chrysemys picta bellii: oranje buikschild met centrale groenzwarte lengtestreep van voor tot achter, met lobben per schild, die tot de randen van het buikschild toe lopen. Rugschild vaak bruin met groen, of geheel groen. Dit is de grootste ondersoort met een rugschild van gemiddeld 18 cm lang en een gewicht van circa 700 gram.
- Chrysemys picta dorsalis: geel buikschild, bruin rugschild met een smalle tot brede oranje lengtestreep. Gele lengtestrepen op de kop. Dit is de kleinste ondersoort met een rugschild van gemiddeld 15 cm lang en een gewicht van circa 400 gram.
- Chrysemys picta marginata: geel buikschild met centrale groenzwarte lengtestreep van voor tot achter, met lobben per schild, die niet tot de randen van het buikschild toe lopen. Het rugschild is bruin tot (soms fel) groen met soms een vage lengtestreep.
Vanwege de kruisingen die zich tussen de verschillende ondersoorten kunnen voordoen, wordt geadviseerd om dieren waarvan de ondersoort (relatief) zuiver is, in gevangenschap niet te kruisen met dieren van een andere ondersoort. Op die wijze worden de verschillen tussen de ondersoorten in gevangenschap zoveel mogelijk in stand gehouden en hybride verschijningsvormen beperkt.
Biotoop
Meestal stilstaande of langzaam stromende wateren, zoals rivierarmen, moerassen, e.d. Aan de grote zwemvliezen aan de achterpoten is te zien dat Chrysemys picta een goede zwemmer is die ook in gevangenschap veel zwemruimte nodig heeft. Jongen verstoppen zich in riet of andere ondiepe plekken, waar het water warmer is en zich veel voedseldieren bevinden. Volwassen Chrysemys picta komen ook voor in verontreinigd water, zoals van waterzuiveringen.
In gevangenschap is het gewenst om het natuurlijke biotoop in zoveel mogelijk aspecten na te bootsen. Belangrijke aspecten:
- zon- en droogmogelijkheden op een droge plek boven water, met warmtelamp én UV-B verlichting (uitstekende stronk, kurkschors en/of landgedeelte);
- waterdiepte ca. 30 tot 50 cm; bij jonge dieren is de waterdiepte geringer;
- schuilmogelijkheden (onderwaterstronken, stenen, beplanting, etc.);
- zand of grind op de bodem van het aquarium; bij wijfjes licht vochtig zand in het landgedeelte om eieren te kunnen afleggen (voorkomen van legnood).
Bij het houden in een buitenvijver is aandacht nodig voor ontsnappingspreventie. Een gladde omranding van 30 cm hoog met een naar binnen overhangende rand volstaat in de regel. De huisvesting dient liefst op een rustige plaats te staan zodat de dieren zich niet steeds gestoord voelen door passerende personen en steeds het water opzoeken terwijl zij liggen te zonnen.
Richtlijn: bied een verwarmd aquarium met minimaal 30 cm waterdiepte (of meer) met zon- en schuilmogelijkheden.
Klimaatgegevens
Noord-Amerika heeft een overwegend landklimaat met een stabiel voor- en najaar en hete, droge zomers. Ook zijn de winters droger, waarbij sneeuw isolerend werkt op het ijs van schildpaddenbiotopen. In Europa is het voorjaar vaak heel wisselend, waarbij warme periodes, waarin de dieren ontwaken, gevolgd worden door koude periodes met vorst in de nacht, waardoor de moerasschildpadden ziek kunnen worden, of vorstschade oplopen als ze door de kou niet in het water terugkeren.
Om de temperatuur van het natuurlijke verspreidingsgebied zo goed mogelijk te benaderen in gevangenschap, is het noodzakelijk om te werken met een verwarmd aquarium of verwarmde kasvijver. Van april t/m september is een watertemperatuur van 20-28 °C gewenst. Let op dat de sierschildpadden een glazen verwarmingsbuis niet kunnen vernielen. Een plastic beschermingsmantel of een verwarmingsbuis van pantserglas is daarbij gewenst. Op de plek waar de dieren zonnen dient de temperatuur ongeveer 35 °C te bedragen. Op de zonplek volstaat in de regel een warmtelamp van ca. 40 W. De overige verlichting kan bestaan uit daglicht, TL-buizen, andere lampen of zonlicht, zoals in een kasvijver. In de zomermaanden, zo van juni tot en met augustus, kunnen ze bij een voldoende goede zomer ook worden ondergebracht in een vijver. De vijver dient dan wel een groot gedeelte van de dag in de zon te liggen, zodat de dieren zich kunnen opwarmen tot een lichaamstemperatuur van minimaal ongeveer 30 °C.
Richtlijn: Het aquarium dient verwarmd te zijn en er dient een droog stuk aanwezig te zijn waar de dieren zich kunnen opwarmen tot ongeveer 35 °C.
Winterslaap
In het natuurlijke verspreidingsgebied maken de ondersoorten p. picta, p. marginata en p. bellii overwegend een winterslaap door tot maximaal 5 maanden. De zuidelijke sierschildpad Chrysemys picta dorsalis en de andere ondersoorten uit zuidelijke regio’s hebben een veel kortere of maken zelfs helemaal geen winterslaap door. Toch hebben deze dieren ’s winters een rustperiode door de dalende temperatuur en kortere periodes met daglicht.
In gevangenschap gaat Chrysemys picta spp. ook in winterrust/-slaap indien de watertemperatuur wordt verlaagd, de temperatuur op de zonplek wordt teruggeschroefd en ook de daglengte wordt beperkt (het aantal uren verlichting). Of een winterrust/-slaap noodzakelijk is, is niet bekend; natuurlijk is het in elk geval wel. Vermoedelijk is de winter/lenteprikkel nodig voor een gezonde hormoonhuishouding en succesvolle voortplanting. De omstandigheden waarin de winterrust/-slaap wordt doorgebracht, dient geschikt te zijn:
- watertemperatuur 5-8 °C; 10-20 °C voor Chrysemys picta dorsalis;
- verduisterd verblijf;
- beperkte waterhoogte (ongeveer anderhalve breedte van het schild).
Geadviseerd wordt om voedselaanbod af te bouwen en te staken ongeveer 3 weken voor de winterslaap/-rust. In de herfst moet worden gezorgd voor een geleidelijke overgang naar de situatie in de winter. In het voorjaar kan de watertemperatuur gelijk naar 20 °C gebracht worden. Let op dat de dieren bij lage watertemperatuur weinig spierkracht bezitten, waardoor ze bij hogere waterstanden en steile (glas)wanden gemakkelijk verdrinken. Combineer koel water in het verblijf daarom altijd met een lage waterstand.
Richtlijn: zorg voor een winterslaap/-rust met een watertemperatuur in de temperatuurzone 5-8/10-20 °C in een verduisterd verblijf met ondiep water.
Dieren per oppervlakte
Uit de natuur is niet bekend hoeveel dieren er per m2 leven. Vaak leven grotere groepen samen, waarbij de dieren massaal te water springen bij onraad. Bedenk wel dat de in het wild levende sierschildpadden elkaar uit de weg kunnen gaan, wat in gevangenschap geheel anders is. In het aquarium is een minimum leefruimte met een lengte van 8 x lengte van het grootste dier en een breedte van de leefruimte van 4 x de lengte van het grootste dier voldoende om maximaal twee volwassen vrouwtjes in te huisvesten. Ook als slechts één dier wordt gehouden, is dit de minimum leefruimte. Dit komt neer op bijvoorbeeld een afmeting van 120 x 60 cm bij volwassen zuidelijke sierschildpadden. Houd er rekening mee dat dieren elkaar soms niet verdragen. Bij meer dan twee vrouwtjes is 10% extra lengte en 10% extra breedte per extra dier gewenst. In het algemeen geldt echter: meer ruimte is altijd beter!
Richtlijn: een verblijf voor twee volwassen dieren dient op z’n minst 0,72 m2 groot te zijn voor de kleinste ondersoort Chrysemys picta dorsalis en minimaal 1,02 m2 voor Chrysemys picta bellii. De waterstand is 30 tot 50 cm. Mannetjes worden solitair gehouden in een aquarium van minimaal 80 x 40 cm. De waterstand is 15 cm of hoger.
Geslachtsonderscheid
Man:
- dikke staartwortel;
- cloaca voorbij de plastronrand;
- langere nagels aan de voorpoten;
- volwassen dieren vaak amper groter dan 10 cm.
Vrouw:
- slanke(re) staart (lengte staart gelijk aan man);
- cloaca dicht bij het plastron;
- korte nagels aan de voorpoten;
-
volwassen dieren meestal tussen 15 en 18 cm lang.
Wetgeving
Voor Chrysemys picta ssp. geldt in de EU een algemeen importverbod. Net als bij lijst B dieren moet aangetoond worden dat dieren legaal verkregen zijn. Dit kan met een verklaring van een kweker.
Voortplanting
Voor volwassen vrouwtjes in gevangenschap moet een “eiland” met lichtvochtig substraat (zoals zand) aanwezig zijn met een legbak voor het afleggen van eieren. De diepte hiervan moet minimaal de schildlengte van het volwassen dier zijn. Als een geschikte aflegplek ontbreekt, kunnen vrouwtjes in legnood raken en sterven. Omdat mannen het gehele jaar de vrouwtjes belagen met paarpogingen is het aan te bevelen mannetjes apart te houden. Voor de paring kunnen mannetjes en vrouwtjes in voor- en najaar één of enkele nachten worden samengebracht. Vrouwtjes leggen de zachtschalige, langwerpige eieren in het voorjaar of vroege zomer in de legbak of legeiland van de huisvesting. Zonder ze te draaien kunnen de eieren worden uitgegraven en worden ondergebracht in een broedapparaat voor reptieleneieren. Afhankelijk van de broedtemperatuur die mag variëren tussen 25 en 31 °C, komen de eieren uit na ongeveer 60-80 dagen. De pasgeboren dieren zijn ongeveer 2,5 cm groot. Bij broedtemperaturen lager dan 28 °C worden overwegend mannetjes geboren. Bij broedtemperaturen boven 29 °C zijn het overwegend vrouwtjes. De zachtschalige eieren drogen gemakkelijk uit, waardoor ze geheel in vochtig Seramis of grove, vochtige vermiculiet gelegd kunnen worden om uitdroging tegen te gaan. Voeg water toe aan het substraat als het uitdroogt.
Richtlijn: zorg voor een geschikte aflegplek voor eieren als er vrouwtjes zijn.
Opgroei nakweekdieren
Na de opname van de dooierzak in het lichaam kunnen de schildpadjes worden geplaatst in een kleine bak met een waterhoogte van enige centimeters en een watertemperatuur van ca. 25-30 °C. Deze bak moet ook worden voorzien van een spotlamp en zonneplek. In de bak kunnen met kunstplanten schuilplaatsen worden gecreëerd. Naar gelang de dieren opgroeien, kan de waterhoogte worden opgevoerd.
Richtlijn: geef jonge dieren een beperkte waterhoogte en warm water.
Richtlijn: zorg ook bij jonge dieren voor een droge plek met warmtelamp.
Richtlijn: zorg ook bij jonge dieren voor UV(B)-straling.
Voedsel
Variatie in voeding is het belangrijkste. Chrysemys picta spp. is overwegend omnivoor. Bij jonge dieren wordt begonnen met het voeren van levend voer, bijv. watervlooien, artemia (pekelkreeftjes), muggenlarven, tubifex, regenwormen, slakjes en pissebedden. Na een aantal weken kan worden begonnen met het wennen aan ander voer, zoals diepvriesvoer, koikarpervoer, honden-/kattenbrokken, magere gehakt met vitamines en mineralen. Afwisseling in het voer en voldoende vitaminen en mineralen zijn van heel groot belang. Bij dierlijk voedsel, vlees- en visproducten moet worden gedacht aan o.a. runderhart, rundertartaar, verse zoetwatervis, garnalen, kreeftjes, regenwormen, meelwormen, insecten, slakken. Het is verstandig om alle voer in hapklare brokken aan te bieden om onnodige vervuiling van het zwemwater enigszins te voorkomen. Voedsel kan worden aangeboden in de vorm van gelatinebrokken met daarin een mengsel fijngemaakte voedingsbestanddelen. Ook kan worden gedacht aan het voeren van de sierschildpadden buiten het aquarium in bijvoorbeeld een teiltje met water, waar ze snel aan wennen. Vitaminen, mineralen en kalk kunnen door bolletjes tartaar worden gekneed. Ter afwisseling kan men voeren met korrels voor vijvervissen en watervogels. Ook geweekte kattenbrokken worden gegeten. Kalk is belangrijk voor de opbouw van schild en skelet. Het kan worden aangeboden door sepia of de gekookte schalen van kippeneieren voortdurend in het water te hebben en door dit gemalen te kneden door de tartaarballetjes. Jonge dieren worden elke dag gevoerd, grotere dieren elke paar dagen. Sierschildpadden eten altijd in het water. Volwassen Chrysemys picta gaan in de natuur over op plantaardig voedsel, voornamelijk waterplanten. In gevangenschap blijft een voorkeur bestaan voor dierlijk voer, maar waterplanten worden systematisch aangevreten/vernield, waardoor kunststof waterplanten de dieren beschutting moeten geven in minder ruime verblijven.
Richtlijn: bied gevarieerde dierlijke en plantaardige voeding aan en zorg voor vitaminen en mineralen.
Ziekte
Schildproblemen komen relatief veel voor. Zorg voor schoon, helder water met weinig bacteriën. Grind of zand op de bodem helpt ook schildproblemen aan het buikschild te voorkomen. Verder helpt een warme/hete lamp boven de zonneplaats de bacteriën te doden en het verschilden te bespoedigen. Wees bij een open terrarium in huis voorzichtig met tocht. Verkoudheid gaat bij schildpadden gemakkelijk over in longontsteking. Raadpleeg in geval van twijfel altijd een reptielenarts. Op de site www.nbsv.nl vind je een overzicht van gespecialiseerde reptielenartsen. Ga niet zelf zittendokteren. Vang zo mogelijk ontlasting op en neem dit mee naar de reptielenarts voor onderzoek naar bijvoorbeeld parasieten of wormpjes.
Praktijkvoorbeelden